|
||||||||
|
Ik weet het al een tijdje, maar ik vind het mijn verdomde plicht om het op tijd en stond rond te blijven bazuinen: uit het noordelijke deel van Europa komt al een hele tijd de meest indrukwekkende muziek. Vooral dan uit de folk- en de jazzwereld en de evolutie daarvan is best wel te vergelijken met wat wij hier hebben meegemaakt: een indrukwekkend straf muziekonderwijs lokt mensen en in de vijver van talent, die daarbij als vanzelf ontstaat, zwemmen de meest interessante muzikale vissen die niet zelden actief zijn in het grensgebied tussen beide genres. Het ene genre omdat ze allemaal opgegroeid zijn met de muziek van hun (groot)ouders, het andere, omdat er best veel nadruk op gelegd wordt tijdens de opleidingen én omdat je in jazzmiddens onnoemelijk veel mogelijkheden tot samenspelen hebt, waarbij je weliswaar in groep actief bent maar tegelijk veel van je eigen aanpak en voorkeuren in kwijt kan. Voilà, dat is dan nog maar eens gezegd, zodat we kunnen overgaan naar wat ons vandaag bezig houdt: de debuutplaat van Tingo, een Deens kwartet van tenorsax (Cecilie Strange),staande bas (Benjamin Gower-Poole), Kornet/trompet (Tim Ewé) en drums (Per Rask Ringsted). Ik weet niet of het zo is, dat de vier elkaar kennen van tijdens hun opleiding; maar alleszins is het zo, dat ze een ongewoon straffe manier van samenspelen hebben: deze muzikanten voelen elkaar bijzonder goed aan en ze doen wat een beetje liefhebber van muziek graag hoort: met elkaar in dialoog gaan, elkaar in positieve zin opjutten en elkaars prestaties naar een hoger niveau tillen. De ietwat ongewone samenstelling van de band draagt daar toe bij, denk ik: normaal gezien verwacht je een piano of een gitaar binnen een kwartet, maar hier zijn de trompet en de kornet weliswaar het vaakst de drijvende kracht, maar spelen de andere instrumenten een evenwaardige partij. Je hoort en voélt dat deze vier elkaar appreciëren en respecteren, zodat de een moeiteloos voor de ander baan ruimt, zodra een melodie daar om vraagt. De acht nummers op deze plaat zijn voor de helft eigen werk, netjes tussen de niet-drummers verdeeld en voor de andere helft bewerkingen van traditionals, waarvoor Tim Ewé nieuwe arrangementen bedacht. Tussen die traditionals vinden we een bewerking van “Vindmolle”, dat afkomstig is uit de nalatenschap van de grote achttiende-eeuwse Deense fiddler Rasmus Storm, naast het overbekende “Gladlåten”, dat op het repertoire staat van menig Zweeds ensemble. Ook de “Årepolska” uit de regio Jämtland komt ons bekend voor -ik denk via Hoven Droven- en de “Brudesykker” komt van het eiland Fano, waar het blijkbaar vaste prik was op bruiloftsfeesten. Als die dingen krijgen geweldige interpretaties, die aantonen wat voor sterke muzikanten je hier bezig hoort. En dan heb ik het nog niet over “Bjergpas” gehad, een compositie van bassist Benjamin Gower-Poole, een formidabel nummer, waarin elk van de vier muzikanten om beurten mag schitteren. Ik gebruik opzettelijk dat woord, want “schitteren” is exact wat deze vier jonge mensen doen. O, wat is dit mooi en O, wat zou ik dit kwartet graag eens aan het werk zijn op een avond met bijvoorbeeld Schntzl als tegenhanger. Een mens mag toch dromen, niet? (Dani Heyvaert)
|